Moord en doodslag in Zeeuws-Vlaanderen tussen 1820 en 1930

In dit boek worden de 55 moorden beschreven die tussen 1820 en 1930 gepleegd zijn in het mooie, maar niet zo vredige Zeeuws-Vlaanderen. Dit gebeurt aan de hand van krantenverslagen, archiefstukken en eerder verschenen literatuur. Van een uit de hand gelopen ruzie tot een goed voorbereide roofmoord. Van boerenknecht tot Duitse spion. Van scheermes tot jachtgeweer. Van de Sasput tot het Jagertje. Daarnaast wordt er uitgebreid stilgestaan bij het verschijnsel kindermoord. Dit is de moord gepleegd door de jonge, meestal ongehuwde, moeder op haar pasgeboren kind. Men schat dat, vooral in de 19e eeuw, honderden buitenechtelijke kinderen op deze manier om het leven gebracht werden. Ook is er getracht de levensweg van de daders te volgen nadat ze hun straf uitgezeten hadden. Wat kwam er van hen terecht? Bleven ze op het rechte pad of bleken het draaideurcriminelen en psychopaten te zijn? Dit leverde soms nog onverwachte verhalen op. Verder komt het moordlied aan de orde. Omdat er in de 19e eeuw nog geen televisie of radio bestond, werden er over opvallende gebeurtenissen liederen geschreven die door rondtrekkende muzikanten op kermissen en markten ten gehore werden gebracht.